Andiamo a Firenze! – Fietsen naar Florence

door Marleen Peeters – 15 mei t/m 11 juni 2004

‘Op naar Florence’ was het motto toen ik (vrouw, 47) op zaterdag 15 mei 2004 op mijn fiets stapte om naar Florence te rijden. Ik had vier weken tijd om de afstand tussen Nederland en Italië te overbruggen. De voorbereiding was vanwege tijdsgebrek uiterst summier geweest: een paar zaterdagen om in te fietsen waarin ik ook het eerste stuk van de route van Amsterdam tot Elst had gereden. Het leek me geen probleem. Een paar jaar eerder had ik de tocht naar Santiago gefietst, dus ik had wel een idee van hetgeen me te wachten stond.

Er gaan twee bekende fietsroutes vanuit Nederland naar Florence en Rome, de ene westelijk, deels door Frankrijk, van Paul Benjaminse, en de andere, oostelijk en deels door Duitsland, van Hans Reitsma. Omdat Duitsland als fietsgebied voor mij relatief nieuw was en ook omdat het routeboekje (deel 1) in het voorjaar van 2004 nieuw was uitgebracht, besloot ik over Duitsland te gaan. Het leek me ook prachtig om via de ene route heen en de andere terug te rijden, maar ja, dat moet je wel tijd hebben!

Wat brengt iemand ertoe om zo’n tocht te rijden? Dat is ongetwijfeld voor iedereen anders. Voor mij is het de behoefte om na te kunnen denken, afstand te nemen van het leven van alledag en bewust bezig te zijn met dingen die voor mij belangrijk zijn. Met als grote bonus het buiten zijn, fietsen door de natuur, veel zien, ook wat betreft cultuur, veel contacten hebben en genieten, vooral gewoon genieten!

Iedere week stuurde ik via de mail een brief naar een aantal vrienden. Dit verslag is een samenvatting van deze vriendenbrieven.

Nog een paar gegevens die misschien handig zijn voor wie overweegt de tocht ook te rijden:
-  Mijn fiets: een Snel Safari afgemonteerd met een Deore LX-groep
-  Onderweg: gekampeerd en twee keer een hotelletje bij gebrek aan een camping
-  Gefietste dagen tot Florence: 21 fietsdagen en totaal 2,5 rustdag
-  Totaal afgelegde afstand, inclusief eigen ‘uitstapjes’ van de route: 1975 km.


Zaterdag 15 mei – dag 1

Van huis naar Persingen, 95 km

Samen met een vriendin fiets ik om een uurtje of half twaalf thuis weg. In Nijmegen neemt zij de trein terug en blijf ik op het perron achter. Daarna fiets ik verder, dwars door de Ooypolder, een natuurgebied achter Nijmegen. Het ligt er prachtig verstild bij in de avondlucht. Op de boerencamping bij Persingen duurt het geloof ik tien minuten voor ik op de koffie word uitgenodigd door mijn tentburen, ook fervente fietsers, en we praten over de tochten die we gemaakt hebben.


Zondag 16 mei – dag 2

Van Persingen naar Swalmen, 103 km

Het is prachtig weer en mede daardoor is het fantastisch fietsen door het oosten van het land. Veel plekken ken ik van het Pieterpad dat ik met een aantal vriendinnen liep. Mooi is het kapelletje van de Moeder van Zeven Smarten in Afferden. Daar heb ik zomaar een uurtje gezeten om wat na te denken. Er staat een opvallend detail op een van de wandschilderingen van de kruisweg: zo halverwege, bijna achteraan, staat een joodse man naar Jezus te kijken met in zijn hand een tekst ‘nos legem habemus’, wij hebben onze wetten. Alsof je je daarop kunt beroepen om onrecht te doen en een onschuldig mens te doden. Maar dan, hoeveel beter zijn wij?

In Lottum gaat het mis. Ik heb in de routebeschrijving gelezen dat ik drie keer met een pontje de Maas over moet en dus rijd ik routinematig het veer op. Onderweg naar de andere oever zie ik in de beschrijving dat ik pas kilometers verder de pont had moeten nemen...
’s Avonds kampeer ik in Swalmen op een rustige boerencamping in het kalverweitje. Mijn gastheer en gastvrouw zijn ontzettend aardig en we praten nog lang over het boerenbedrijf. Da’s puur genieten.


Maandag 17 mei – dag 3

Van Swalmen naar Echtz, 86 km

Nu ga ik dan toch echt de grens over. Op de een of andere gekke manier maakt het toch indruk, alsof het nu ineens menens is. Ja, ja, het ziet er allemaal wel dapper uit, maar ondertussen... Vandaag gaat de tocht voor een groot gedeelte langs de Rur. Duitsland heeft de laatste jaren veel gedaan aan het uitbreiden van het fietsnetwerk en ze hebben mooie fietspaden die goed bewegwijzerd zijn. Onderweg hoor ik veel nachtegalen. Dat komt natuurlijk ook omdat ik steeds in vochtige gebieden rijd, zo langs al die rivieren. Prachtig is het. Toen ik in 2001 naar Santiago reed, hoorde ik steeds leeuweriken, zo blijven bepaalde geluiden verbonden met een tocht.


Dinsdag 18 mei – dag 4

Van Echtz naar Remagen, 100 km

Gisteravond heb ik de eerste medefietsers naar Florence ontmoet. Dat kon ook niet uitblijven want iedereen zit op dezelfde route, dus je komt elkaar vanzelf tegen. Wat me opvalt is dat sommigen zo´n haast hebben, het lijkt wel alsof ze alleen maar denken aan het kilometers maken. In alle vroegte vertrekken ze met pak en zak. Ik merk dat die onrust eigenlijk heel aanstekelijk is en dat wil ik niet. Deze tocht is geen kilometervreten, maar een tocht om na te denken en dichter bij God, mezelf en anderen te komen.

Vandaag fiets ik over de Zülpicher Börde, een uitgestrekte hoogvlakte waarop alleen landbouw plaatsvindt. De route gaat over stille weggetjes waar vrijwel geen auto komt. Wat een voorrecht! In het dorpje Froitzheim, dat naar schatting nog geen 100 huizen telt, eet ik mijn brood naast de kerk. Er staat een monumentje voor de gevallen Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Ik tel de namen. Zo´n vijftig mannen zijn gedood of worden vermist. Bijna één per twee huizen. Dat maakt een mens toch stil.


Woensdag 19 mei – dag 5

Van Remagen naar Koblenz, 54 km (halve rustdag)

Vanochtend heb ik eerst het museum van Remagen bezocht. Dat bevindt zich in twee pijlers van een grote, oude spoorwegbrug. Deze brug heeft een bewogen geschiedenis: in 1914 is de brug gebouwd op bevel van de Duitse generaals die een aanvoerroute naar een (later te stichten) westelijk front wilden hebben. Toen in 1918 de brug gereed was, is hij voor het eerst gebruikt om de Duitse krijgsgevangenen van het westelijke front weer naar huis terug te brengen. Niet echt wat de generaals in gedachten hadden… In 1945 viel de brug op 10 maart onbeschadigd in handen van de Amerikanen die op deze manier een bruggenhoofd in het Rheinland kregen. Dit was het begin van het einde van de Tweede Wereldoorlog en daarmee van onnoemelijk veel leed in heel Europa en daarbuiten.

Andernach heeft een mooie oude binnenstad. Je moet je voorstellen dat je zo´n hele dag steeds maar verder fietst en op den duur word je daar toch een beetje daas van. Dan is een dorpje waar wat te zien is een mooie afwisseling. Maar soms zit ik gewoon ook maar een tijdje aan de oever van een rivier of op een bankje of klets ik met iemand onderweg. Maar goed, we hadden het over Andernach. Daar heb ik boodschappen gedaan: een beetje yoghurt, twee appels en een brood en lekker dat het is om zomaar je brood op te eten als je zo ver hebt gefietst! Als ik zo om me heen kijk op het dorpsplein, ziet het er gezellig uit. Er zijn al heel wat toeristen. Ook de politiek is actief: over een paar weken zijn er Europese verkiezingen. Er staat een kraampje van de Republikaner, de extreem rechtsen. Ik haal een folder en lees ’s avonds op de camping wat ze allemaal willen. Het is heel zwart wit gesteld, maar als je de posters van al die andere partijen ziet met hun slogans word je daar ook niet enthousiast van. Een verkiezingstijd zonder gebakken lucht en onrealistische beloften lukt blijkbaar niet.

In Koblenz houd ik het voor gezien. Deze halve rustdag heb ik verdiend: ik ben moe en de volgende camping is nog 50 km verder. Ik kampeer aan het Deutsches Eck, waar Rijn en Moezel samenvloeien en waar goed te zien is dat het water van de Moezel veel kouder (blauwer) is dan het water van de Rijn. Vanaf de overkant houdt keizer Wilhelm I een oogje in het zeil.


Donderdag 20 mei, Hemelvaartdag – dag 6

Van Koblenz naar Oppenheim, 125 km

Dit is de zesde dag op rij met mooi weer. Hoofd en benen zijn alweer vies-bruin. Die halve rustdag van gisteren heeft me goed gedaan. Zomaar even zitten bij je tentje is er immers niet bij als je per dag zo´n 10 u onderweg bent. Dat komt doordat ik zo veel dingen wil bekijken. Je kunt natuurlijk gewoon verder fietsen, maar dat vind ik zonde. Ik wil graag de streek in me opnemen en dat kan alleen door er de tijd voor te nemen. Bovendien interesseert het me wat er hier gebeurd is en wat er vandaag de dag gebeurt. Verder klets ik ook met veel mensen. Als je alleen onderweg bent, ben je daardoor heel benaderbaar en de meeste mensen vinden het leuk om iets te vertellen of om je de weg te helpen zoeken. Dat heeft ook z´n beperkingen overigens. Gister werd ik op de ´juiste´weg gezet door een goedbedoelende man, maar toen ik zijn aanwijzingen opvolgde, belandde ik prompt op een soort autoweg... Het is echt opmerkelijk hoe weinig mensen hun streek kennen via fietspaden! In Nederland is dat overigens niet anders.

Iets voorbij Koblenz kom ik langs de Loreley, de beroemde rots naast de Rijn waar volgens de legende zo menig schipper z´n vaartuig verloor omdat hij liever luisterde naar de gezangen van de mooie meiden dan zijn roer in het oog hield. Het is nog steeds een toeristentrekker. Vandaag zijn er ontzettend veel fietsers onderweg, het is vaderdag in Duitsland en dat is te merken. Hele families trekken op de fiets van terras naar terras en dat geeft het geheel iets heel gezelligs.

Op de route ligt Bingen, het stadje waar Hildegard von Bingen vandaan komt. Ik weet zo goed als niets van deze middeleeuwse mystica, dus tijd voor een nader onderzoek! Ze hebben een mooi, klein museum over haar ingericht. Als jongste van 10 kinderen van een adellijk geslacht ging ze op 14-jarige leeftijd in het klooster. Op haar 42-ste bleek ze allerlei visioenen te hebben die later zijn opgeschreven. Het moet een ontzettend veelzijdige vrouw geweest zijn, want ze heeft twee kloosters gesticht, zowel de paus als de keizer raad gegeven, boeken geschreven over kruidenkunde, natuurkunde enz. en de helft van de tijd was ze ook nog eens ziek. Inspirerend hoe sommige mensen toch veel van hun leven kunnen maken!

Nu een prachtige anekdote: toen ik Oppenheim uitreed op zoek naar de camping, stopte naast me een gloednieuwe Porsche. Een jonge vent stapte uit, kwam op me af en vroeg: ‘Mag ik je iets vragen?" ‘Ja, natuurlijk,’ al was ik wel verbaasd. Het bleek een jonge Turkse Duitser te zijn die veel geld verdiend had (waarmee durfde ik niet te vragen) en nu toe was aan iets anders. De Porsche ging de deur uit en hij was van plan om op de fiets richting Griekenland te gaan en vroeg zich af hoe je zo iets aanpakt. We hebben een kwartiertje gezellig staan praten en weg was hij weer. Ja, dat zijn zo van die dingen die je als fietser meemaakt!


Vrijdag 21 mei – dag 7

Van Oppenheim naar Schriesheim (op 13 km van Heidelberg), 91 km

Vandaag is het voor het eerst bewolkt en hangt er iets van regen in de lucht. De route voert door een prachtig natuurgebied langs de Rijn waar ze ook nog oude landbouw-technieken toepassen. Bere-interessant, maar ik schiet natuurlijk voor geen meter op omdat ik overal stop om te lezen wat er op de bordjes staat! Onderweg kom ik een jogger tegen van ik schat zo´n jaartje of 70, met op zijn t-shirt de tekst: ‘Ich werde nicht älter, ich werde besser!’ Ja, zo kun je er ook tegen aankijken!

In Lorsch bezoek ik het kloostermuseum. Ik heb mazzel, mag me (als eenling) aansluiten bij een rondleiding en zie en hoor zo veel meer dan ik anders gehoord en gelezen zou hebben. Na twee uur is mijn hoofd vol en mijn maag leeg. Tijd om verder te trekken. De bewolking wordt steeds dreigender en ik moet nog 30 km. Onderweg kom ik de eerste aardbeienvelden tegen waar de aardbeien rijp zijn. Hier is veel fruitteelt en je ziet hier ook veel Polen en Russen werken, dat weet ik omdat ik met ze gepraat heb. Dat moest met handen en voeten want zowel mijn Pools als hun Duits was niet optimaal. Daarna gebeurde het onvermijdelijke: er was een wegomlegging, ik raakte de weg kwijt, het begon te regenen, ik kon de camping niet vinden, werd steeds vermoeider en natter, kortom ik kwam als een zonnetje om acht uur ’s avonds aan op de camping te Schriesheim. Maar gelukkig was er plaats op de camping, was de nabije Griek open en de douche heerlijk warm. Ja, ja, zo gaat dat in het leven van een pelgrimfietser.


Zaterdag 22 mei 2004 – dag 8

Rustdag op de camping in Schriesheim; Heidelberg bezocht, 7 km gefietst

Eerst maar 's het huishouden gedaan (kleren wassen, fiets poetsen, schoonmaken, opruimen) en daarna naar Heidelberg. Dat is echt een prachtige oude stad, een aanrader! Zoals het een echte toerist betaamt, heb ik het slot bezocht. Dat ligt hoog boven de stad. Die lui hebben daar vroeger vast weinig bezoek gehad want je moet 315 treden op om er te komen. Daarna heb ik de oude stad bekeken en in een internetcafé gezeten.

Ik merk dat ik moe ben, erg moe zelfs. Dat komt niet zozeer van het fietsen, als wel van de vele indrukken die ik opdoe. Het is heel intensief: 's ochtends vroeg op, zo rond een uurtje of zes, half zeven. Daarna alle voorbereidingen om weg te komen, dat duurt anderhalf tot twee uur. Dan tussen de 70 en 100 km fietsen (of meer) en de weg zoeken. Het gidsje is niet overal even nauwkeurig en bovendien vergeet ik doordat ik om me heen kijk soms te lezen waar ik heen moet en raak daardoor soms de weg kwijt. Nou ja, als het maar een beetje richting zuid blijft!


Zondag 23 mei 2004 – dag 9

Van Schriesheim naar Schellbronn, 125 km

Vanochtend ben ik al vroeg vertrokken. Het was koud en het regende. Ik had zo'n beetje alles aan wat ik bij me had: fietsbroek, legging, onderhemd, fietshemd, fleece truitje, regenjack, regenbroek en nog was het koud. Zes keer hield het op met regenen en vijf keer begon het opnieuw. En nergens, maar dan ook nergens Kaffee mit Kuchen te bespeuren... (terwijl ik daar normaal toch een heel gezond instinct voor heb!). Toch valt er ook altijd het nodige te lachen. Terwijl ik in het (natte) routeboekje aan het zoeken was naar de juiste afslag, viel mijn oog op de antiekwinkel naast me. Die heette 'Der Holzwurm'. Voor ik daar toch een antiek kabinet kocht!

Fietsen is nooit, maar dan ook nooit zonder gevaar. Terwijl ik Heidelberg binnenfiets, ruik ik een ongewone lucht, alsof er groot wild in de buurt is. Dat klopt ook, want als ik de hoek omsla sta ik oog in oog met een grizzly! De dierentuin in Heidelberg probeert je binnen te lokken door de berenverblijven vóór in plaats van ná de ingang te plaatsen. Wat mensen al niet verzinnen!

In Heidelberg kruis ik de Neckar, de zevende grote rivier op mijn pad (geloof ik, ik ben de tel kwijt). Voorbij Heidelberg is een grote Amerikaanse basis. Ik sta naast het hek aantekeningen te maken, wanneer mijn oog valt op een bord: ‘Streng verboden hier te stoppen, aantekeningen te maken of foto's te maken!!!!!’ Ik sla op de vlucht voor Bush z'n boys me achterna komen.
Onderweg zie ik opnieuw grote groepen Polen aardbeien plukken. Iemand met wie ik stond te praten vertelde me dat ze voor 300 euro per maand werken en dan ook nog eens 7 dagen per week! Dat zie ik nog geen Duitser doen, geen Hollander ook trouwens.


Maandag 24 mei 2004 – dag 10
Van Schellbronn naar Tübingen, 81 km

Gelukkig is het vandaag niet zo ver. Ik ben nog moe van gisteren, vooral omdat mijn kleine versnelling gesteld moet worden en die heb ik zo meteen hard nodig in de bergen. Het wordt hier al wat heuvelachtiger en de Alpen zijn niet ver meer. Verder ben ik vannacht gestenigd. Ja, jullie lezen het goed: gestenigd! Nou ja, niet ik, maar mijn tentje. Om kwart voor twaalf schrok ik wakker omdat er iets de tent raakte. Even later nog 's en toen nog 's. Uit de tent gesprongen en in rond Zeeuws geroepen wat ik ervan vond, maar er was niets te horen of te zien. De volgende ochtend (vanochtend dus) meldde ik de receptie dat er onraad was. De dame van de receptie vertelde dat er hazen op de camping zaten en dat die waarschijnlijk de oorzaak waren van het ongerief. Bij het opruimen van mijn tentje vond ik vier stenen rond de tent op het verder steenvrije veldje. Die Duitse hazen toch!

Sommige stukjes van de route zijn echt heel erg bijzonder. Zo ben ik vanochtend langs een snelstromend riviertje gereden waar nog waterspreeuwen zaten. Zo ontzettend mooi, met de zon op het water, geen auto in de buurt en alleen maar lekker fietsen. Heerlijk! Een compliment voor de routemaker die zo veel autovrije en autoluwe straatjes heeft aan elkaar weten te rijgen.

Voor Tübingen wil ik een oud klooster bezoeken, maar helaas is het dicht. Op maandag zijn veel musea gesloten. Wat nu? Ik wil het echt zien en zomaar steeds verder rijden zonder de echt interessante dingen te zien vind ik onbevredigend. Op naar de camping in Tübingen dus.


Dinsdag 25 mei 2004 – dag 11

Van Tübingen naar Erpfingen, 46 km (halve rustdag)

Vanochtend ben ik vanuit Tübingen eerst zes kilometer teruggefietst naar Bebenhausen waar het klooster is dat ik wilde bezoeken. Onderweg reed ik in het bos een vrouw voorbij die uitriep: 'Een fiets'. Omdat ik zo verbaasd was een Nederlands woord te horen, ben ik teruggegaan en heb even met haar gepraat. Grappig was dat: als mensen horen dat je als vrouw alleen een fietsreis maakt, komen er vaak reacties als 'Tsjonge, dat je dat durft, zo in je eentje' of iets dergelijks, maar zij zei meteen: 'Daar word je sterk van' en aan haar ogen zag ik dat ze het begreep, echt begreep. Wonderlijke ontmoetingen heb je soms, zomaar een paar minuten en het contact is soms wezenlijker dan met mensen die je vaak ziet. Cadeautjes zijn het!

De hele ochtend heb ik het klooster bekeken, meegedaan aan de rondleiding, met mensen gekletst, etc. etc. en nóg heb ik de helft niet gezien. O, wat kan ik daar van genieten! Een deel van het klooster is aan het begin van de 20e eeuw omgebouwd tot jachtslot. Ook dat heb ik bezocht. Wat me bijzonder bijgebleven is, is het bed van de slotvrouw. Daar zat aan het voeteneind een opklapbaar deel aan. Wanneer de koningin een kind kreeg, moest de vroedvrouw haar werk doen met een blinddoek voor, want de traditie schreef voor dat de koning als eerste het kind moest aanschouwen. Dat ging ook wel eens mis. Herinneren jullie je de laatste Duitse keizer die in Doorn zijn laatste jaren sleet? Die had immers een ongelukkige arm, nou dat kwam volgens de gids omdat er bij zijn geboorte ook iets mis was gegaan. In Frankrijk keek onder Louis XVI het hele hof toe bij een keizerlijke geboorte (hoe zou dat zijn voor een kraamvrouw?) en in Engeland moest de Minister van Buitenlandse zaken als eerste het koninklijke kind aanschouwen. Daar is pas bij de geboorte van prins Charles een einde aan gemaakt, zo wist de gids.

Daarna ben ik naar Tübingen gereden waar ik de Stiftskirche bekeken heb en in het zonnetje voor de kerk met een paar jongelui heb zitten praten. Je gelooft het of niet, maar per dag praat ik toch zeker met 'n stuk of tien mensen. Bij het verder fietsen merkte ik dat het kleine blad van m’n versnelling nog steeds problemen gaf, maar geen fietsenmaker te zien totdat ik onderweg een stoplicht miste en van de route afweek waardoor ik zowat de werkplaats van een fietsenmaker binnen fietste die ik anders zeker niet gezien zou hebben. Hij heeft tien minuten aan mijn fiets gesleuteld, we hebben twintig minuten gekletst, ik heb drie euro betaald en de versnelling doet het nu beter. Niet gek!

Vandaag tot de camping in Erpfingen gefietst, dat is op de Schwäbische Alb, een hoogvlakte zo’n 200 meter boven het laaggelegen Rijnland. Het laatste stuk was dan ook een rottig steil stuk.
Deze camping was het toneel van een interessante culinaire ervaring: op de meeste Duitse campings kun je voor een redelijke prijs warm eten en dat doe ik dus omdat ik het leuk vind om even met wat mensen te praten, maar ook omdat ik niet altijd zin heb om voor mezelf te koken. Ik vroeg wat de plaatselijke specialiteit was en de mevrouw die bediende zei: ‘Kuttele’. Nou ja, laat maar komen dan. Het waren ondefinieerbare harde stukjes vlees in een zure saus met gebakken aardappelen en sla. Ik vroeg wat het nou eigenlijk was, maar ze wilde het niet uitleggen. Toen ik aandrong, kwam het hoge woord eruit: ‘Stukjes lebmaag van een koe...’ Slik!


Woensdag 26 mei 2004 – dag 12

Van Erpfingen naar Illmensee, 97 km

Vandaag maar weer eens een stukje gefietst. Ik zit nu op een hoogvlakte voor de Alpen waar de mensen een sterk Schwabisch dialect spreken. Niet eenvoudig om te volgen, maar ik merk dat Duits me makkelijk afgaat en ach, anders kom je er met handen en voeten wel uit.

Het platteland hier bestaat uit kleine dorpjes. De boerderijen staan bijna allemaal in de dorpjes wat het geheel een gemoedelijke sfeer geeft. Er zijn weinig voorzieningen. Iedereen heeft een auto en rijdt tig kilometer om z'n boodschappen te doen. Voor een fietser is dat soms lastig, maar het lukt allemaal.

In Mengen is een Romeins museum. In de eerste eeuw kwam het Romeinse rijk tot hier. Tot mijn verbazing lees ik dat het verspreidingsgebied van het Romeinse geld toen groter was dan dat van de euro nu! En hoeveel handel er al werd gedreven en hoeveel militaire activiteiten er waren. Ook bouwden ze veel. Zo hadden ze niet minder dan een stuk of tien verschillende soorten tegels en huizen met vloerverwarming! Het is bijna sluitingstijd als ik het museum verlaat en ze moeten me er bijna uit gooien of ze kunnen zelf niet naar huis...

's Avonds sta ik op de camping aan de Illmensee. Weer een culinair hoogtepunt: ze bieden hier geen warme maaltijden aan, maar de campingmevrouw heeft een soort plastic cheeseburgers die ze wel voor mij in de magnetron wil stoppen. Samen met een kwart liter wijn is dat een uiterst acceptabel avondmaal, temeer daar het genoten wordt in de kring van stamgasten van de camping. Allemaal Schwabingers die in een kring zitten te kletsen en genieten van een biertje en mij heel gezellig in hun gesprekken betrekken. Dat zijn werkelijk gouden momenten!


Donderdag 27 mei 2004 – dag 13

Van Illmensee naar Bregenz, 76 km; halve rustdag

Vanochtend om half zes werd ik wakker door de regen op het tentdak. Brrrrr! Toen ik m'n hoofd naar buiten stak was de hemel leigrijs. Foute boel dus. Even later, zo rond zessen, liep er opeens een pony over de camping terwijl er verder niemand te zien was. De schooier trapte nog even een scheerlijn van mijn tentje los en een haring krom voor ie er vandoor ging. Ik heb iets met die Duitse beesten, eerst die beren, toen die hazen en nu deze pony. Het moet niet gekker worden!

Enfin, de tent nat en wel ingepakt. Ondertussen heb ik nog wel genoten van het sfeertje. De camping staat middenin een klein dorpje en terwijl ik aan het inpakken was, luidden de kerkklokken, kraaiden de hanen en hoorde je zo langzamerhand het hele dorp wakker worden. Prachtig. Omdat het regende heb ik geen koffie en thee gemaakt wat ik normaal wel altijd doe. Het is zo'n geknoei met die brander in de nattigheid. Dat betekent wel dat er water (met een vitamine C-tablet) is bij het ontbijt en water tijdens het fietsen in plaats van hete thee.

Onderweg was ik daarom extra gespitst op Kaffee und Kuchen, ook al omdat het maar bleef regenen. Elk Gasthaus dat ik zag was nog gesloten en toen ik er eindelijk eentje vond dat open was, was het inmiddels half twaalf en gestopt met regenen. Ik was bij het Bodenmeer aangekomen en de sfeer hier is totaal anders: alles is ingericht op toeristen en op 'stadse dingen' en ik merk dat dit niet mijn natuurlijke habitat is. Ik voel me veel lekkerder op het platteland. De Kaffee und Kuchen waren onbehoorlijk duur en de bediening was onhebbelijk, welkom in de grote wereld!

Later volgde nog een heel mooi landelijk stuk. Op een gegeven moment zat ik heerlijk te suffen in het zadel toen de weg midden door een groepje boerderijen ging. Ik ging met een behoorlijke gang de hoek om en tot mijn verbijstering lag daar een fors uitgevallen rottweiler op straat te pitten! Ik schrok me lam, rukte aan mijn stuur en gleed op 'n halve meter van zijn neus (en tanden) voorbij. Het is moeilijk te zeggen wie soepiger keek, hij of ik! Ik zei toch al dat ik iets had met die Duitse beesten!

Tegen tweeën was ik op de camping in Bregenz (Oostenrijk), het einddoel van de eerste helft van mijn reis. Camping Mexico is een mooie, kleine camping waar alles 'umweltfreundlich' is en de mensen zelf ook heel vriendelijk zijn. Een verademing. Hier blijf ik twee dagen, dus tot en met vrijdag de 28e. In Bregenz hoor ik dat de Silvretta-pas over de Alpen gesloten is. De pas is 2036 m hoog en het heeft kortgeleden nog gesneeuwd. De verwachting is dat hij nu pas op 10 juni opengaat en die dag gaat mijn trein terug uit Florence. Dat wordt dus niks. Het alternatief is met de trein van Bludenz naar Landeck en het lijkt erop dat ik dat dan maar moet doen, maar ik ben echt teleurgesteld dat ik de Alpen niet over kan fietsen. Nou ja, ik had op z’n minst willen proberen de pas over te fietsen.


Vrijdag 28 mei 2004 – dag 14

Rustdag in Bregenz; 16 km

Vannacht heeft het weer de hele nacht geregend. Ik had gister - goede huisvrouw als ik ben - al mijn spullen al gewassen en gedroogd en die lagen bij uitzondering in stapeltjes naast mijn matrasje (normaal zitten ze in mijn lekvrije Ortlieb-fietstassen). Toen ik vanochtend wakker werd, had de tent gelekt en was alles, maar dan ook alles kletsnat. Tot en met het gidsje van Florence. Ja, dat is een aanslag op de moraal! Enfin, gelukkig heb ik vandaag een rustdag en ben ik de hele boel weer aan het drogen. Bij de gids gaat dat blaadje voor blaadje en sommige teksten zijn beschadigd. Nou, dan kan ik een stuk van Florence niet aan de hand van mijn gidsje bezoeken, ook geen man overboord. Misschien is het zelfs wel een voordeel als je bedenkt wat daar allemaal te zien is. Enfin, ik moet er eerst maar eens zien te komen. Er liggen nog wat molshopen en andere hobbels in de weg!


Zaterdag 29 mei 2004 – dag 15

Van Bregenz naar Klosterle, 90 km

Vandaag belooft een prachtig warme dag te worden. Anouk en Michel zwaaien me uit. Het is aardig jong stel dat naar Florence rijdt om sponsorgeld voor kankeronderzoek binnen te brengen. Klasse!
Gisteravond op de camping heb ik iemand ontmoet die me vertelde dat de Silvrettapas dan wel dicht is, maar dat de Arlbergpas open is, ook voor fietsers. Kijk, aan dat soort informatie heb je wat! Hij tekent in mijn gidsje welke afslag ik moet nemen, want ik heb geen kaart van het gebied, maar ik ben vol vertrouwen: die route vind ik ook wel weer. Dat klinkt misschien een beetje arrogant, maar dat is het niet. Het is de ervaring dat er voor ieder probleem ook wel weer een oplossing komt. Vaak ontstaan onze problemen omdat we het lastig vinden om afhankelijk te zijn van anderen, als je dat niet erg meer vindt dan gaan er toch een heleboel dingen een stuk makkelijker in het leven.

Feldkirch is een mooi dorpje. Het is zaterdag en marktdag. Ongelooflijk wat je allemaal ziet en ruikt! Dat is deel van het mooie onderweg: alle kleuren en beelden die je bijblijven op je netvlies. Op een terrasje eet ik een 'Kaiserschmarle', een soort dikke pannenkoek met vruchtensaus en poedersuiker. Een lekker en typisch Oostenrijks gerecht, maar machtig! Ik kijk naar de flanerende en boodschappen doende mensen in de marktstraat. Sommige vrouwen dragen hier het traditionele 'Trachtenkleid' en dat staat ze vaak erg goed. Als ik verder loop, kom ik een knul van de VVV tegen die wandelkaarten van het gebied uitdeelt als reclame. Ik krijg er eentje en jawel: bijna de hele route over de Arlbergpas staat er keurig op!

Zoekend naar het Klostertal waarin de Arlbergpas zich bevindt, word ik op sleeptouw genomen door een ouder echtpaar. Ze zijn allebei tegen de 70 en vertellen trots dat ze ieder seizoen tussen mei en september 6 à 7000 km fietsen. Dat is nog eens een manier om oud te worden!

Ik probeer zo ver mogelijk het dal in te rijden om morgenvroeg de pas over te komen. De camping in Klosterle ligt tien kilometer voor de pas, dus daar ga ik heen. Het is een troosteloos caravandorp zoals je ze hier zo vaak ziet. Maar ach: de mensen zijn vriendelijk, het sanitair is prima en ’s avonds kook ik lekkere kant en klare pasta, eet daar een verse tomaat bij met brood en daarna een bakje yoghurt. Mmm, daar kan geen drie sterren restaurant tegenop! Achter mijn tent fluit de nachtegaal en kabbelt een beekje.


Zondag 30 mei 2004 - 1e Pinksterdag – dag 16

Van Klosterle naar Ried, 64 km

Ik ben vroeg wakker en opnieuw is het mooi weer. Als ik het dorpje uit rij, heerst er een absolute stilte op een paar koeienbellen na. Al snel begint de weg te stijgen. Eerst nog zachtjes, maar allengs wordt het steiler. Klimmen op de fiets is een mix van ervaring en kracht. Als je te hard wilt, rijd je jezelf kapot en dan kun je niets meer. Rijd je te langzaam, dan val je (letterlijk) van je fiets en dat schiet natuurlijk ook niet op. Je moet goed en snel kunnen schakelen, zodat je altijd in een goede, zo licht mogelijke cadans van je benen blijft fietsen en dat heb ik in de loop van mijn Santiago-tocht en ook nu weer geleerd. Langzaam, langzaam, 'piano, piano', gaat het bergop.

Naarmate het later wordt, komen er steeds meer motoren voorbij. Soms rijden ze alleen, maar meestal in groepjes. Sommigen geven je de ruimte, andere scheuren je op een halve meter voorbij. Na een poosje voert de weg door een tunnel, de Ralegg Galerie. Het wordt een inferno van 2 km lang. Doordat het geluid zo weerkaatst wordt, hoor je niet of de auto’s voor of achter je zitten en door de bochten in de weg zie je ze ook niet aankomen. Een auto die je van voren nadert, is als een reusachtig insect dat uit de verte op je af komt om je te verscheuren. De lucht is verzadigd van de uitlaatgassen en omdat het een vals plat is, hijg ik de longen uit m’n lijf, ook al omdat ik wil opschieten. Dit is echt een afschuwelijke ervaring. Van iedere auto en motor die me van achteren nadert, moet ik maar hopen dat hij m'n fluorescerende vestje op tijd ziet...
Na een kwartier is het voorbij. Als ik even sta bij te komen buiten de tunnel, zie ik dat er een weg voor langzaam verkeer aan de buitenkant van de tunnel ligt. [Toen later de route verlegd werd van de Silvrettapas naar de Arlbergpas liep hij over dit weggetje buitenom de tunnel. Inmiddels is de Arlbergpas weer vervangen door de veel lagere Buchener Höhe. HR] Het zou toch praktisch zijn om daar een bordje aan te wijden bij de ingang of staat het er wel, maar heb ik het gewoon niet gezien?

De rest van de pasweg is het ploeteren en volhouden. De ene serpentinebocht volgt na de andere en tientallen groepjes motoren gaan me voorbij. Dan opeens, eigenlijk voor ik het goed en wel door heb, ben ik boven. Ik zie dat het de pas moet zijn omdat er allemaal souvenirwinkeltjes zijn en een restaurantje. Een paar motorrijders zien me aankomen en in triomf steek ik mijn hand op. Ze klappen waarderend. Ik voel me zó ontzettend sterk op dit moment, zó ontzettend levend! Ik bestel koffie met kwarktaart om het te vieren en koop een vlaggetje voor thuis. Arlbergpas, I’ve got you!

's Avonds zet ik mijn tentje op op de camping in Ried. Een mooie, kleine camping. Mijn buren zijn drie 'bikers', motorrijders van het wat ruigere type zeg maar. Het zijn aardige jongens, maar ik moet een beetje wennen aan hun taalgebruik. 's Avonds nodigen ze me uit voor een biertje en vragen honderduit hoe dat nou is om met een fiets zulke afstanden af te leggen. Eentje zegt er eerlijk bij dat hij het niet zou durven.


Maandag 13 mei 2004 - 2e Pinksterdag – dag 17

Van Ried naar Prad, 76 km

Vandaag moet ik nog een pas over, de Reschenpas. Deze is lager dan de Arlbergpas (1793 m), maar toch altijd nog ruim 1500 m. Als ik vertrek uit Ried kan ik de weg niet vinden. Dat gebeurt wel meer omdat het tweede deel van de fietsroute al zo'n tien jaar oud is en pas in 2005 opnieuw uitkomt en in tien jaar verandert er natuurlijk veel, maar je komt er altijd wel weer uit. Ik vraag de weg aan een oude man. Het lijkt alsof hij niet kan praten, maar met een brede glimlach wijst bij naar rechts. 'Danke.' En… vervolgens wijst hij naar links. Ja, met zo iemand kun je alle kanten uit! Ik probeer mijn geluk door een auto aan te houden. Het is een jong Turks-Oostenrijks stel en ze zeggen eerlijk dat ze alles per auto doen en er geen flauw benul van hebben hoe je met de fiets op de Reschenpas komt. Een andere auto rijdt door alsof de bestuurder bang is dat ik hem een oneerbaar voorstel zal doen (wat niet het geval is). Een derde stopt wel en wijst me zonder mankeren de weg: 'Je moet hier naar links, maar als je rechtsaf slaat kom je d'r ook, maar dan ga je over de autoweg en dat kan natuurlijk niet met de fiets.' Had die ouwe man toch gelijk! Als ik een paar honderd meter onderweg ben, komt het Turkse Golfje naast me rijden: ze hebben het voor me gevraagd in het dorp en hij komt me zeggen dat ik linksaf moet. Dat zijn zulke ontroerende momenten!

En dan volgt een van de mooiste stukken van de route tot nog toe: de weg volgt slingerend een aantal kleine dorpjes boven het dal. Onder me zie ik de groene weilanden en boven me de beboste bergen. De dorpjes zijn doodstil op het kakelen van de kippen en het loeien van de koeien na. Hoeveel schoonheid kan een mens verwerken?

Pfunds is een iets groter dorp waar nogal wat toeristen komen. Als ik het plaatsje binnenrijdt over de oude, houten brug moet ik even wachten voor een groep Franse toeristen. Hun gids vraagt plagend wat ik nou krijg voor een dag ploeteren met zo'n onbehoorlijk zware fiets. Ik retourneer het grapje: 'Een hoop geluk, een fit lijf, veel leuke contacten en prachtige uitzichten!’ Ze vertaalt het ogenblikkelijk voor haar groep en er wordt waarderend een duim opgestoken. Op een andere brug in het dorp staat een beeld van Franciscus met als onderschrift: 'Nehmt weder Beutel noch Tasche mit und keine Schuhe.' Wat zou deze patroonheilige van de armoede wel van mijn volle fietstassen denken?

Na Pfunds verlaat ik Oostenrijk en kom in Zwitserland, het vierde land tijdens deze tocht (en dan weten dat ik op nog geen 10 minuten fietsen van Liechtenstein ben geweest. Telt dat half mee?). Lang duurt de Zwitserse ervaring niet, want nog geen vijf kilometer later passeer ik de volgende grens alweer: Oostenrijk! Daar begint ook de klim naar de Reschenpas. Het gaat niet goed. Ik heb slechte benen en verder regent het af en toe. Dat is vervelend, want in je regenjack word je klam en nat en zonder regenjack word je koud en nat en allebei is funest.

Langzaam, langzaam ploeter ik de berg op. Een Duitse Opel Kadett komt me tegemoet. De dikke bestuurder draait het raampje open en roept: 'Runter geht's besser!' De grapjas! Een jonge vent op een prachtige oude moto Guzzi volgt twee bochten verder. Hij kijkt me aan en lacht terwijl hij zijn duim opsteekt. Goed voor de moraal!

In deze buurt liep vroeger de Via Claudia Augusta, de weg van Rome naar Augsburg en verder noordwaarts. De Romeinen legden hun wegen zo recht mogelijk omdat dat een zo snel mogelijk verkeer garandeerde. Vaak gingen die wegen hoog door de bergen. Tot in het begin van de vorige eeuw waren er twee 'scholen' wegenbouwers: de ene school vond dat die oude Romeinen gelijk hadden en wilde zo recht mogelijke (en dus vaak steile) wegen, de andere school pleitte voor serpentinebochten en dus minder steile hellingen. Deze laatste school heeft gewonnen en als fietser ben ik daar heel dankbaar voor. Overigens moet je er 's bij stilstaan: die Romeinse soldaten legden met een bepakking van 15 à 18 kilo per persoon per dag zo'n 30 kilometer af. Wat een prestatie! Hier, dwars door de bergen, legden ze een weg aan met maar vier bochten er in en die weg had ook nog eens een breedte van 4 meter terwijl de normale Romeinse weg 10 meter breed was. Ongelooflijk gewoon! Dat is trouwens ook het leuke van deze tocht: je ziet en leert zoveel.

De Reschenpas is een teleurstelling. Er wordt alleen Schnaps verkocht en er zijn een paar benzinestations, meer is er niet te beleven. Bovendien regent het en het is koud. Verder dus maar. Op de Reschenpas ga ik weer een grens over en wel die met Italië, mijn vijfde en laatste land van deze tocht.

De route gaat nu door Süd Tirol, een gebied dat sinds 1915 of zoiets door Italië is ingepikt en waar Mussolini een hoop Italianen heen heeft gestuurd in een poging er op die manier snel een stukje Italië van te maken. De Südtirolers werden hun rechten ontnomen en moesten gedwongen Italiaans spreken. Nu zijn ze een autonome provincie met eigen voorrechten, maar gelukkig met de situatie zijn ze nog steeds niet. De oudere mannen bijvoorbeeld, dragen bijna allemaal een blauwe schort. Dat deden ze vroeger in Oostenrijk en die traditie vasthouden betekent een stil protest tegen Italië. Verder spreken ze zoveel mogelijk Duits. In een cafeetje waarschuwt een van de mannen me als hij hoort dat ik naar Florence ga, om het vooral niet aan te leggen met een Italiaanse man want die zijn beslist niet te vertrouwen!

In Mals, een klein boerendorpje, zie ik het meest bizarre Christusbeeld dat ik ooit gezien heb: een levensgrote houten Christus waar een pijp doorheen is gestoken waaruit water in een drinkbak voor koeien loopt! Erboven staat: 'Aus Dankbarkeit.' Buiten het dorp moet ik een steile helling af: 14 procent naar beneden. Ik weet niet of jullie weten wat dat betekent, maar dan ga je hard, zeker met een fiets met bagage! Op een gegeven moment zie ik 54 kilometer op de teller staan. Verder kan ik niet kijken want ik moet op de weg letten, per slot van rekening is één flinke steen genoeg om een smak te maken waardoor mijn krullen toch behoorlijk in de war zouden raken. Met het zweet in mijn handen en totaal verkrampte polsen kom ik beneden. Daar staan twee jongetjes van een jaar of negen die me aanhouden. 'Bonbon?' vraagt de ene. Ik leg hem uit dat ik geen snoepjes heb, maar wel chocolade en ik deel mijn stuk Ritters met nootjes met hen. Die twee staan daar vast niet voor het eerst!


Dinsdag 1 juni 2004 – dag 18

Van Prad am Stilfsersjoch naar Nals, 77 km

Vanochtend moeten er inkopen gedaan worden want ik heb geen eten en geen benzine meer. Veel dorpen hebben hier hetzelfde euvel als bij ons: omdat iedereen een auto heeft, verdwijnen de voorzieningen uit de kleine dorpjes en is iedereen aangewezen op de grote supermarkten ver weg. Jammer dan als je oud bent of geen auto hebt. Maar hier in het dorp is nog een winkeltje waar van alles en nog wat verkocht wordt en ik haal er heerlijk donkerbruin brood, lekkere kaas en yoghurt. Aan de overkant is een stervende elektronicawinkel waar ik 1 batterijtje voor mijn minizaklampje kan kopen plus een paar filmpjes. Bij de pomp net buiten het dorp is het een komen en gaan van boeren uit de omgeving. Ze komen tanken en drinken zelf ook koffie of een wijntje.

Het is negen uur in de ochtend. Ik tank een halve liter benzine (jawel, een hele halve liter!) en drink een ontzettend lekkere espresso. Kosten voor het totaal: 1,70 euro. Een van de boeren vertelt me dat het Vinschgaudal dat ik nu inrijd, het droogste dal is van de hele streek. Doordat het er steeds waait, is het er gortdroog en kunnen de boeren nauwelijks hun bedrijf uitoefenen. Het is een streek met veel fruitteelt en vroeger hadden ze een heel systeem van betonnen watergootjes, de 'Waals', die van kilometers ver water van de bergen naar de boomgaarden transporteerden. Tegenwoordig hebben ze moderne beregeningsinstallaties en die staan vaak aan. Dat merk ik aan den lijve: ik ben zeker drie keer op één dag kletsnat geregend door die installaties!

Verder zijn hele boomgaarden bedekt met een stevig, fijnmazig gaas. Dat is om de vruchten te beschermen tegen de hagel die in één keer de oogst van een heel jaar ten gronde kan richten. Vroeger schoten ze hier granaten af in de wolken om te voorkomen dat de hagel boven de boomgaarden naar beneden zou komen. Dat hoor ik die avond in de kroeg, dus wat er van waar is? Bij sommige rijen jonge aanplant is de bodem bedekt door hetzelfde gaas. Dat is tegen de meikevers hoor ik, omdat hun nakomelingen de wortels aantasten. Een mens leert iedere dag!

Het Vinschgautal is ongeveer honderd kilometer lang en je moet je voorstellen dat je al die kilometers over smalle weggetjes door appelboomgaarden rijdt met heel af en toe een dorpje. Een heel aparte ervaring! De route volgt overigens een ietwat andere weg, maar sinds het routeboekje is verschenen, hebben de Südtirolers hun best gedaan en een autoluwe en deels zelfs autovrije fietsroute door het Vinschgautal aangelegd, dus die volg ik hier.

Aan het eind van de dag ben ik moe en regent het weer. Het is koud en dat valt me tegen, want ik had gedacht dat het in Italië (eindelijk) warm zou zijn. Ik stop in Nals, bij camping 'Zum guten Tropfen' (hoe toepasselijk bij dit weer!) en weer heb ik mazzel: de camping is heel klein (0,3 ha) en bestaat uit de achtertuin bij een Wirtschaft. Het huis heeft een groot overstek zodat ik een droge meter langs de gevel voor mezelf heb. Dat betekent dat ik m'n spullen droog kan uitpakken, zelf droog kan zitten terwijl de binnentent opdroogt en omdat er vrijwel geen gasten zijn, kan ik alle natte spullen in de dames doucheruimte hangen. Geluk heeft vele gezichten!

Later die avond zit ik in de gelagkamer mijn dagboek bij te werken en vraag om een 'Rotwein'. Moeders geeft me gelijk een kwart liter ('Dann schlafen Sie gut!') en terwijl ik daar zo zit, vraagt de ene gast waar ik vandaag kom, geeft de andere commentaar op mijn antwoord, enz. Er wordt gepraat en gelachen en ik word als vanzelf opgenomen in de gemeenschap. Beregezellig.


Woensdag 2 juni 2004 – dag 19

Van Nals naar Rovereto, 115 km

Vandaag is het weer een feestdag in Italië. Geen idee waarom. 's Ochtends fiets ik met prachtig weer het Vinschgautal weer uit. Onderweg op een van de laatste colletjes is de weg over honderden meters beschilderd met 'PANTANI, PANTANI'. Een eerbetoon aan de eerder dit jaar overleden grote Italiaanse wielrenner? Of een overblijfsel uit een wedstrijd van vorig jaar? Het heeft iets ontroerends. Pantani is te vroeg gestorven, veel te vroeg. Ik kom heel veel wielrenners tegen. Mannen, jong en oud, allemaal in een flitsende outfit en op een prachtige fiets. Ze gaan natuurlijk veel sneller dan ik en roepen in het voorbijgaan: 'Ciao' of 'Forza!' en weg zijn ze weer. Soms vraag ik me af of er hele beroemde wielrenners bij zitten die hier hun trainingsrondjes rijden. Ik ga er maar van uit dat dat het geval is en voel me in goed gezelschap.

De route volgt nu grotendeels de Adige, een grote Italiaanse rivier. Dat rijdt weer makkelijker dan in de bergen en bovendien is het een autovrij fietspad wat natuurlijk een enorme luxe is! In Trento besluit ik de binnenstad te bekijken. Het is mijn eerste, echt Italiaanse stad: er wordt geen Duits meer gesproken, de kleuren van de huizen zijn van die typische Italiaanse pastel-kleuren en de architectuur is zuidelijk. In Trento werd indertijd het concilie gehouden dat het tij van de reformatie moest zien te keren. Ik bekijk de Domkerk en zie het bisschoppelijk paleis. Als je alleen maar kijkt naar de enorme luxe die het paleis uitstraalt, kun je je iets voorstellen bij de redenen voor een reformatie!

Daarna fiets ik door naar Rovereto. Op dit stuk van de route zijn er 140 km lang geen campings [Inmiddels zijn die er wel. HR] en dat kan ik niet overbruggen. In Rovereto regent het en er is geen jeugdherberg te bekennen. Een mevrouw aan wie ik de weg vraagt, vertelt me dat die verbouwd wordt – al jaren trouwens. Enfin, dan maar een hotelletje. Het eerste hotel uit het boekje is veranderd in een Chinees restaurant. Bami kan ik krijgen, maar geen bed. Het volgende hotel is ook miraculeus verdwenen. Dan zie ik een bordje met 'hotel' en een pijl eronder. Bingo! Ik fiets. En fiets. En fiets... tot ik aan de snelweg kom… @#$%!! Terug dan maar, want ergens onderweg heb ik een politiebureau gezien. Die zullen wel iets weten. Het politiebureau is dicht en het regent nog steeds. Ik heb er nu echt goed tabak van. Er moet toch iets te vinden zijn? Dan heb ik een ingeving: bij het station staan taxi's  en een taxi-chauffeur weet altijd welke hotels er zijn. Het klopt: een van de chauffeurs verwijst me naar een hotel nog geen kilometer verderop. Ik ben er vlak langs gereden... Ik betaal 45 euro voor een ‘ruime kamer met uitgebreid ontbijtbuffet’. Nou, dat ruime klopt wel, maar dan alleen in de hoogte. De afmetingen van het kamertje zijn die van een flinke bezemkast, maar het is wel zo'n vier meter hoog. Kan ik lekker naar boven staren! 's Avonds was ik alle fietskleren, hang mijn natte tentje in de douche te drogen en kijk naar een stokoude western met John Waine - in het Italiaans, dat wel.


Donderdag 3 juni 2004 – dag 20

Van Rovereto naar Salionze, 96 km

Het ‘uitgebreide ontbijtbuffet’ blijkt een eufemisme voor twee voorverpakte stukjes toast, een plastic cupje met honing en een kunstmatig smakend glas jus. Sportvoer! Vandaag is het een echte Povlakte-dag. Het is net Nederland, maar dan anders. Vlak, met veel populieren en ontzettend veel boerderijen in vervallen staat. Vroeger op school heb ik geleerd dat de Povlakte de graanschuur van Italië was, maar die staat nu blijkbaar ergens anders. Je wordt er een beetje triest van. Maar goed, ik moet kilometers maken want anders kom ik nooit in Florence. En toch geniet ik ook weer van deze dag. Er is zoveel moois te zien: onderweg kom ik zowaar purper-reigers tegen! De roofvogels – vooral buizerden, maar ook een enkele wouw - die me tot dusverre vergezelden, zijn nu allemaal weg. Uitgemoord? Nachtegalen zijn er nog steeds, maar ook de merels en lijsters ontbreken grotendeels. Hier en daar zie ik de eerste cipressen en olijfbomen. Italië wordt nu toch echt menens!

Bij Tessari kom ik voorbij een modern heiligdom: naast de snelweg staat een klein kapelletje op een enorm rotsblok zodat de automobilisten het in het voorbijgaan zien en even aan God kunnen denken. Ik kom er op de fiets vlak langs en zie dat er bij de kapel ook twee Christusbeelden staan - gesponsord door 'i tuo amici trasporto latte...' Over latte (melk) gesproken: geen koe die hier de buitenwereld ziet. Ze staan allemaal in grote, betonnen schuren net als de kippen en de varkens. Je kunt alleen in het voorbijgaan ruiken wat voor beesten er gehouden worden. Treurig!

Dan volgt er een onweersbui. Het regent zo hard dat ik ga schuilen onder een overdekt toegangshek van een villa. Op een gegeven moment staan mijn voeten in een soort modderrivier en klim ik bovenin het hek op een paal. Ik moet toegeven: het staat vast gek, maar het is (bijna) droog.

Bij Bardolino kom ik voorbij het Gardameer. Het moet erg mooi zijn, maar mij trekt dat toeristisch gedoe niet en ik fiets verder. Hier zijn wel weer campings, maar ze zijn erg dun gezaaid dus moet ik elf kilometer van de route af om er eentje te vinden. Het is een grote misser: alles is oud en vies en het is ontzettend duur op de koop toe (13,50 euro). Het waait zo hard dat ik mijn tentje nauwelijks opgezet krijg en de tweede tentharing breekt op de harde grond. Geen feestervaring. 's Nachts blaft er voortdurend een hond. Nu ben ik normaal toch een hondvriendelijk type, maar nu… en toch: achter mijn tentje bloeit de kamperfoelie en de zoete lucht dringt door tot mijn slaapzak en wie zingt daar mijn slaapliedje? Juist ja, mijn vriend de nachtegaal!


Vrijdag 4 juni 2004 – dag 21

Van Salionze naar Secchia, 123 km

Het is weer droog. Ook deze dag fiets ik door de Povlakte. Sommige stukken zijn heel erg mooi, vooral met die strakblauwe lucht en grote witte wolken. Dit vlakke gebied heeft ook z'n nadelen. Je moet natuurlijk zo af en toe plassen en wij vrouwen moeten daarbij - in tegenstelling tot de mannen - soms gewoon snel zijn en lef hebben. Ach, er zijn ergere problemen.

's Avonds wil ik naar de camping in Modena. Volgens de beschrijving is die weer elf kilometer van de route verwijderd, maar dat moet dan maar. [De route over de Povlakte loopt nu heel anders en komt niet meer langs Modena. HR] Als ik er probeer te komen, zit alles tegen: eerst is er een wegomleiding, dan blijkt het weggetje dat ik moet hebben gewoon opgebroken te zijn en vervolgens ligt er een spoorlijn waar ik niet overheen kom! Enfin, om een lang verhaal kort te maken: ik beland voor de tweede keer deze tocht in een hotel. Dit keer is het ietsjes duurder (50 euro) maar veel en veel beter. 's Avonds lig ik in bed met open raam te luisteren naar de nachtegaal en betaal daar later die nacht de rekening voor in de vorm van een fiks aantal muggenbeten. Ja, zo'n tentje met muggengaas is zo gek nog niet!


Zaterdag 5 juni 2004 – dag 22
Van Secchia naar Pian del Voglio, 105 km

In dit hotel ontbijt ik voor het eerst in mijn leven met gebak: een soort zanddeeg met jam ertussen. Wel lekker, maar of je hier nou ver op fietst? Vandaag wil ik het laatste stuk Povlakte fietsen en een stukje Apennijnen zodat ik misschien morgen tot Florence kan fietsen. Ook nu doorkruis ik weer een heel mooi stuk Povlakte. Doordat ik zit te dromen op de fiets, mis ik een afslag en als ik de weg vraag, blijk ik voor de bakker te staan. Dat zou ik nooit gezien hebben: het lijkt een gewoon gesloten huis midden in de polder, maar omdat er een paar mensen voor parkeerden en met brood naar buiten kwamen, ging bij mij het licht aan.

In deze relatief eenzame streek zijn veel kettinghonden. Het is toch eigenlijk gek dat wij mensen blijkbaar zo bang zijn voor elkaar. Heel vaak als ik iemand ontmoet die hoort dat ik alleen onderweg ben, is de reactie: 'Alleen? Ben je niet bang?' Tja, het enige waarvoor je bang zou moeten zijn is je medemens. Raar hoor!
Een van de kettinghonden blaft zich te barsten terwijl ik voorbijrijd. Als ik hem liefkozend toespreek, stopt hij met blaffen en begint dan zachtjes, aarzelend bijna, te kwispelen. Zou hij wel 's een aai krijgen?

Bologna is een grote industriestad en geen feest om doorheen te komen. Enfin, jullie snappen het... ik raak de route kwijt. Op een gegeven moment sta ik voor de oprit naar de snelweg en besluit dat dit het moment is om de weg te vragen. Ik benader in mijn bovenstebeste Italiaans twee jonge politieagentes, open en goedlachse types. Zij weten de weg en zeggen spontaan: 'We zetten je wel op de goede route, fiets maar achter ons aan.' Fantastisch. Het zijn sportieve meiden en ze gaan er dan ook vandoor met zo'n dertig à veertig kilometer per uur. Voor hen geen probleem, want zij zijn met de patrouille-auto, maar ik fiets er als het hijgend hert achteraan door het drukke verkeer van Bologna! Op een gegeven moment ben ik ze natuurlijk kwijt. Da's balen, want nu weet ik ook niet meer waar ik ongeveer ben. En dan zie ik ze weer: ze staan verderop braaf op me te wachten in een stiller stuk van de straat. Hup, voort gaat de race weer en na tien minuten als een Pantani door Bologna te hebben gescheurd, sta ik in de goede straat. 'Buon Viaggio,' roepen ze nog en weg zijn ze. Ja, ja, de politie is je beste vriendin!

Na Bologna houdt de Povlakte op en begint de route weer te stijgen: de Apennijnen vormen de laatste hobbel tussen mij en Florence. Na zo'n paar vlaktedagen zou je het klimmen bijna verleren. Aan de rand van Bologna, bij een industriegebied, kom ik voorbij dames van lichte zeden die daar aan de wandel zijn op zoek naar klanten. Het heeft iets onzegbaars triests om deze meiden zo te zien.

Ik trek het tot Pian del Voglio, twintig kilometer verder dan ik vanochtend had gepland. De benen zijn goed en de moraal ook en voor een wielrenner is dat belangrijk en voor een fietspelgrim blijkbaar ook. De camping is een soort dorpje van stacaravans, maar hier staan ook veel blokhutten tussen de caravans die het geheel een vriendelijk aanzien geven. Ik mag op het 'dorpspleintje' onder de bomen staan en de vaste stagasten geven commentaar als ik mijn tentje opzet, heel gezellig. Later die avond verzamelen ze zich allemaal op z'n zondags uitgedost in de kantine waar ze genieten van een feestmaaltijd en daarna dansen op live muziek. Ik zit erbij op het bankje naast de kantine met een glas rode wijn en m'n dagboek en af en toe komen er een paar naar buiten om een praatje met me te maken. Dit zijn zulke gouden momenten! Ik word ook nog uitgenodigd om te dansen, maar mijn fietsschoenen en legging vormen geen outfit voor zoiets. Bovendien kan ik niet dansen...


Zondag 6 juni 2004 – dag 23

Van Pian del Voglio naar Florence, 74 km

Het is koud en vochtig als ik opsta. Vannacht heeft het ontzettend geregend, maar de tent heeft gelukkig maar een klein beetje gelekt. Toch 's een nieuwe kopen. Vandaag de allerlaatste pas, de Passo della Futa, en dan... Florence! Ik kan bijna niet geloven dat er alweer een eind komt aan deze tocht.

De Passo della Futa is toch nog een behoorlijke klim. Mijn hoogtemeter wijst 915 m aan als ik boven kom. Daar ligt een groot Duits oorlogskerkhof met een monument. Toen in 1943 de Italianen de kant van de geallieerden kozen, lag het front heel lang op dit punt. Het monument vind ik groot en kil. Er omheen liggen honderden, zo niet duizenden jonge soldaten begraven. De namen van 1003 soldaten die nooit meer terug-gevonden zijn, staan gegraveerd in een grote plaquette. Naast Duitse jongens liggen er ook Turken, Oekraïners, Engelsen en nog meer nationaliteiten. Die hebben hun eigen gedenkzaaltje. Daar broeden ook twee boerenzwaluwen, het enige teken van leven op deze koude, winderige pas. Als ik een paar graven bekijk, gaat het door me heen: al deze jongens waren iemands zoon, misschien iemands geliefde en ze hebben vast allemaal gehoopt dat ze weer gezond thuis zouden komen.

In Monte di Fo drink ik koffie. Het klinkt alsof het een heel dorp is, maar er staan geloof ik tien huizen. Het café is Italiaans ongezellig: oude formica tafeltjes en kreupele stoelen, stenen tegels op de vloer en vies. De koffie is echter picco bello (en de taart ook, maar ik heb mezelf beloofd dat ik niet steeds over taart zou schrijven om het jullie niet te moeilijk te maken…) Behalve dat het een cafeetje is, worden er ook vlees- en kruidenierswaren verkocht. Op de toonbank ligt een varkenskop (een echte!) die helemaal gevuld is met een soort 'hoofdvlakke' (da's een Zeeuwse term voor insiders). Nooit gezien zoiets, maar gek is het wel! Zij vinden mij natuurlijk gek omdat ik vraag om de kop om te draaien zodat ik er een foto van kan nemen...

Daarna is het nog tientallen kilometers lang ploeteren, anders kan ik het niet noemen. De heuvels zijn niet erg hoog, maar het is de ene heuvel na de andere en op zondag is er vrij veel verkeer en dus veel uitlaatgassen en het is warm, ontzettend warm. De ontlading komt in Fiesole, een dorp zo'n zeven kilometer voor Florence. Als ik even achter me kijk, zie ik dat de lucht inktzwart is en vijf tellen later hoost het als een gek. Meteen is het graden kouder. Ik trek mijn fietstrui en regenjack aan en kruip in elkaar gedoken onder een boom. Op die manier blijf ik redelijk droog en warm (en dat is een must om gezond te blijven!), bovendien zorg ik voor vertier voor de overburen waar de een na de ander voor het raam verschijnt om naar mij te kijken. In Fiesole is ook een camping, maar die sla ik over want ik wil in Florence zelf staan en niet elke dag zeven kilometer bergaf/bergop moeten fietsen om iets van de stad te zien.

Eén minuut over half vier is het wanneer ik het plaatsbord van 'Firenze' passeer. Op een of andere manier is het een heel emotioneel moment. De omgeving is absoluut niet mooi, het heeft pas geregend en het is koud, maar ik ben er! Na 23 dagen onderweg ben ik aangekomen in Florence, de stad van de renaissance. De aankomst heeft diepe indruk op me gemaakt. Als je onderweg bent, is het net alsof je altijd maar zult door blijven fietsen, alsof er nooit een einde aan de tocht zal komen en dan opeens is het laatste stukje gefietst, passeer je het bordje ‘Firenze’ en ben je er. Een heel ontroerend moment.

Bij het zoeken naar een camping ga ik sterk op mijn gevoel af. De eerste camping is weliswaar goedkoop, maar ik vind er geen prettige sfeer hangen. Ik besluit: hier moet ik niet wezen en fiets verder. Boven de stad, dus nog een stukje klimmen, is nog een camping en als ik daar het terrein oprijd voel ik direct: dit is het, hier wil ik blijven. Dat heb ik heel vaak, dit soort intuïtieve ingevingen en ik heb geleerd om dat serieus te nemen. De camping ligt op een helling ten zuiden van Florence en daardoor heb je een prachtig uitzicht over de stad beneden je en Fiesole, een mooi dorp aan de overkant op de heuvel. Mijn tentje staat tussen de olijfbomen en in de verte zie ik de koepel van de Dom. ’s Nachts hoor ik een uil achter m’n tentje en die zal er de hele week, elke avond opnieuw, zijn.


Maandag 7 juni – dag 24
Florence

Ik heb me voorgenomen om iedere in Florence dag één ding goed te bekijken. In deze stad zijn zoveel kunstschatten verzameld en er is zoveel architectuur te zien, dat je een keuze moet maken. De koepel van de Duomo Santa Maria del Fiore heeft voor mij prioriteit omdat ik onderweg het boek van Ross King gelezen heb, ‘De koepel van Brunelleschi’. Dit is een werkelijk fascinerend boek over hoe de koepel van 1420 – 1434 gebouwd is. Het knappe is dat het de grootste koepel van de wereld was in die tijd en dat hij zonder ‘formeel’ dwz. zonder ondersteunende bekisting gebouwd is en dat met een doorsnede van 43 meter! De binnenkant is helemaal beschilderd met fresco’s. Die kun je goed bekijken als je de 463 treden opklimt die naar het bovenste deel van de koepel voeren. Je komt dan door smalle, slingerende gangetjes waarin je ieder gevoel voor richting verliest en dan opeens sta je op de binnenrondgang van de koepel, vlak onder de fresco’s. Kijk je naar beneden, dan zie je 43 meter onder je de kerkvloer. Aangezien ik hoogtevrees heb, was dat een indrukwekkend moment, te meer omdat je dan verder moet, langs de binnenkant van de koepel naar de overkant met alleen een glaswand tussen jou en de eeuwigheid. Moet je voorstellen dat 14 jaar lang daar tientallen metselaars op deze hoogte hebben gewerkt zonder de beschermingsmaatregelen die wij vandaag de dag kennen. En toch zijn er in al die jaren maar een paar arbeiders verongelukt, wat een wonder mag heten, want in plaats van water dronken ze toen wijn bij het eten en uit angst voor de hoogte namen sommigen al gauw een slokje extra.

De fresco’s zelf bestaan uit meer dan levensgrote afbeeldingen van Jezus en de heiligen in het paradijs met onderaan een ring van afbeeldingen van de hel, waarbij groteske duivels met gruwelijke speren en rieken de verdoemden pijnigen. In tegenstelling tot dat beeld ziet de hemel er ietwat saai uit: allemaal heiligen die in groepjes bij elkaar zitten. Wat me opvalt, is dat er niet eentje richting Jezus, die toch in het middelpunt zit, lijkt te kijken. Veel deftige Florentijnse burgers uit die tijd zijn hier (in de hemel uiteraard!) vereeuwigd en dat geeft een mooi beeld van de mode uit die tijd.

Florence is een enorm rijke stad en dat zie je aan de vele kerken en kunstschatten uit vroeger dagen, maar ook aan de dure winkels die er nu nog steeds zijn. Het bijzondere is dat een deel van deze rijkdom gebaseerd is op het werk van de Franciscanen, een bedelorde. Doordat de Franciscanen ook kloosters hadden in Engeland, importeerden ze daarvandaan wol van eerste kwaliteit die dan in Florence verwerkt werd. Dit leverde de stad een enorme rijkdom op. Een rijkdom die voor een deel geïnvesteerd werd in kerken en kerkelijke kunst omdat de mensen toen geloofden dat je, door dit te doen, later een veel betere kans zou hebben om in de hemel te komen.

Ironisch genoeg is een serie pestepidemieën de tweede oorzaak van alle kerken met kunstschatten. In de dertiende eeuw is Florence een keer of vier getroffen door een enorme pestepidemie veroorzaakt door de ratten die meekwamen op de schepen waarmee de Florentijnen kleurstoffen importeerden om hun wol en linnen mee te bewerken. De rijke bewoners van Florence vluchtten tijdens zo’n pestepidemie naar hun buitenhuizen in de provincie en kwamen pas terug als de kust veilig was. Tijdens een van die periodes is Boccaccio’s ‘Decamerone’ ontstaan: het is een serie verhalen die rijke Florentijnse jongelingen elkaar vertelden om de tijd te doden tot ze terug konden naar de stad. Na hun behouden terugkeer in Florence schonk menig vermogend man de Kerk een kapel of een kunstwerk of soms wel een hele kerk als dank aan God. In feite is dus het hele kunstbezit van Florence gebaseerd op armoede (Franciscanen), rijkdom (wol) en ziekte (de pest)!

Na het beklimmen van de domkoepel ben ik door de stad gelopen. Het is een prachtige, typisch Italiaanse stad met z’n terracotta kleuren en afwisselend zon- en schaduwplekken. Vooral de kleine straatjes zijn mooi. Overal zie je kleine winkeltjes en kantoortjes. Het mooiste vind ik de boekbinderwerkplaatsen waar het oude ambacht nog met alle zorgvuldigheid wordt uitgeoefend.

Het is opvallend hoe snel je als mens in iedere situatie weer vaste gewoontes aanneemt. Als ik ’s avonds terugfiets naar de camping, stop ik bij de Ponte alle Carraia, twee bruggen voorbij de beroemde Ponte Vecchio. Daar staat de Arno bijzonder laag en in het water zie ik een eend met zeven halfwas pullen. En dat? Wat is dat? Ik kijk nog eens goed en waarachtig: een grote bisamrat zit naast de eenden en eet van de waterplanten. Om me heen is het een drukte van belang met auto’s en scooters, maar onder ons zit Boris Bisam op z’n dooie akkertje zijn avondmaaltijd te verorberen en niemand die er erg in heeft.


Dinsdag 8 juni 2004 – dag 25
Florence

Weer een prachtige dag, net als gisteren. Vandaag ga ik de Santa Maria Novella, een van de mooiste kerken van Florence, bekijken. Mijn fiets zet ik weer vast aan een paal bij de Ponte Vecchio. Op deze beroemdste brug van Florence patrouilleren de hele dag wel zes agenten en dat lijkt mij prima gezelschap voor mijn trouwe tweewieler.

Op weg naar de Santa Maria Novella kom ik door een wirwar van nauwe, kronkelige straatjes. Hier zie je het echte Florence met een plaveisel van grote, ongelijke stenen, kleine alimentari, supermarktjes waar ze de meest lekkere dingen hebben, piepkleine groentewinkeltjes met een uitstalling waar je alleen al voor de kleuren een poosje blijft staan kijken en antiekzaken waar ze de nonchalante luxe ten toon spreiden zoals je die alleen maar vindt in steden waar rijkdom van oudsher vanzelfsprekend is. Al lopend word je bijna van de sokken gereden door talloze scooters die overal doorheen scheuren en de vele kleine Italiaanse autootjes die door straatjes komen waar je het niet zou verwachten. Toch is de sfeer heel vriendelijk, ontspannen zelfs in de koele ochtendzon.

Omdat de Santa Maria Novella pas ’s middags open is, bezoek ik eerst de kruisgang die ernaast ligt. Het is een overblijfsel van een groot, oud klooster waar nog veel van bewaard is. De hele kruisgang was ooit versierd met fresco’s maar die zijn nu zwaar beschadigd, onder meer door de grote overstroming van de Arno in 1966. De sfeer in de kruisgang is vredig, er zijn bijna geen mensen en ik kan ongestoord mijn dagboek bijwerken in de koelte van de gewelven. Honderden, duizenden dominicaner monniken moeten hier al die jaren lang rustig en ingetogen hebben gelopen, op weg naar de kapel of refter. Als ik mijn ogen dicht doe, is het alsof ik de luchtstroom van hun voorbijkomende pijen over mijn gezicht voel. Van een gids hoor ik dat de dominicaner monniken zichzelf beschouwden als de ‘honden’ van de Heer (canis domini) en zichzelf tot doel stelden alle ketterij met wortel en tak uit te roeien. Bij al dat gehak zullen beslist wel eens onterechte spaanders zijn gevallen. De gezichten van de monniken op de fresco’s zijn deels hard, zelfgenoegzaam. Komisch is wel dat ze een stukje verder uitgebeeld worden als bonte honden die de schapen van de Heer in veiligheid moeten stellen.

’s Middags is de kerk open en ook daar is zoveel te zien dat het vrijwel niet te bevatten is. In deze kerk heeft Michelangelo Buenarotti zijn eerste fresco’s geschilderd. In die tijd was het de gewoonte dat een schilder een hele groep leerlingen had. Deze schilderden de ‘makkelijke’ stukken, terwijl de meester de moeilijke figuren en natuurlijk de eind-verantwoording voor zijn rekening nam. Het schijnt dat Michelangelo zo goed schilderde dat de simpele engelen waarmee hij zijn loopbaan begon, veel meer aandacht trokken dan de figuren van de overige schilders-gezellen en zijn meester Ghirlandaio, toch een van de beroemdste schilders van zijn tijd. Michelangelo was toen dertien jaar oud.


Woensdag 9 juni 2004 – dag 26
Siena

Dit was een vreselijke nacht. Zelden heb ik zoveel jeuk gehad! Het begon toen ik pas in mijn slaapzak lag en er iets begon te kriebelen aan mijn voet. Daarna aan mijn arm, m’n rug, m’n schouder. Gek werd ik ervan! Ik lag te dubben wat het zou kunnen zijn: geen mug te bekennen in mijn tentje, dus die mogelijkheid was uitgesloten. Wat dan? Zou je hier zandvlooien hebben? Terwijl ik die gedachte overwoog, nam de jeuk hand over hand toe. Of zou ik allergisch geworden zijn voor de aardbeien die ik die avond had gegeten? Terwijl de jeuk erger werd, nam ik me voor om nooit, maar dan ook nooit meer een aardbei aan te raken. Ergens achter de camping begon een disco. Het geluid werd harder en harder en kwam dwars door mijn oordopjes mijn jeukende lijf binnen @#$%! Uren later viel ik in een onrustige slaap en was in alle vroegte alweer wakker. Zonder jeuk, dat wel. Bij het ontbijt smaakte de rest van de aardbeien uitstekend.

Vandaag ga ik vroeg naar het station en neem de trein naar Siena, zo’n 100 km van Florence verwijderd en volgens velen nog mooier. Ik heb behoefte aan even iets anders omdat de ontzettend intense manier waarop ik de koepel van de dom en de Santa Maria Novella heb bekeken weliswaar zeer bevredigend, maar ook erg vermoeiend is. Of misschien is het dat ik gewoon moe ben van vier weken lang intens veel indrukken opdoen.

Siena is inderdaad de moeite waard. Het is kleiner dan Florence, waardoor alle bezienswaardigheden vlakbij elkaar liggen. Het stadsplein, het Piazza el Campo, is het meest opvallend omdat dat niet vlak is, maar schuin naar beneden helt in een halve cirkel. Ook in Siena lopen veel toeristen rond. Overal zie je groepjes mensen die braaf achter een gids aanlopen die met een paraplu of een oude auto-antenne met een sjaaltje eraan voor de troepen uitloopt en z’n verhaal afsteekt, inclusief de geijkte grapjes en de ‘bon mots’ waarmee ze de lachers op hun hand krijgen en de fooien in hun zak.

In de middeleeuwen mochten ongedoopte kinderen niet in de kerk komen en daarom bouwden ze in de steden naast de voornaamste kerk een zgn. baptisterium, een kapel die alleen gebruikt werd om te dopen. Deze was achthoekig als symbool dat je met de doop overging van de aardse werkelijkheid waarin het leven wordt afgepast in eenheden van zeven dagen naar de hemelse werkelijkheid waarin de ‘achtste dag’, het eeuwig leven met Jezus, centraal staat. Twee keer per jaar werden alle pasgeborenen van een stad gedoopt. Terwijl ik het baptisterium van Siena bekijk, komt er een Duitse schoolklas binnen. Ogenblikkelijk is de hele ruimte vervuld met luid gepraat. Een van de leerlingen houdt een spreekbeurt over het doopvont, een prachtig gebeeldhouwd kunstwerk. Hij doet het met veel enthousiasme, maar een tikje minder luidruchtig had van mij ook gemogen!

De dom van Siena is bijna zo groot als die van Florence. De grootte van de kerken was een belangrijk ijkpunt voor de macht van de rivaliserende steden in die tijd. Eigenlijk had de dom van Siena groter moeten worden, maar tijdens de bouw is een deel ervan ingestort en dat stuk moest afgebroken worden. Dat schrikbeeld zal er zeker voor hebben gezorgd dat ze in Florence de bouw van hun dom met uiterste zorgvuldigheid voortgezet hebben en inderdaad: die staat er nog steeds helemaal. Binnen in de dom hangen allerlei ‘ex voto’s’, voorwerpen die mensen achterlaten als dank voor verhoorde gebeden. Er hangen opvallend veel integraalhelmen aan de kerkmuur: van knullen die een ernstig ongeval overleefd hebben en daarna hun motor vaarwel hebben gezegd? Sommige vrouwen lopen rond met een soort nylon lap met daarin een gat voor hun hoofd. In de kerk is het verboden om met te blote armen en boezems rond te lopen, dus worden deze ‘fatsoensschorten’ aangeboden aan toeristes die geen trui of vestje bij zich hebben. In andere kerken hebben ze vaak een stapel omslagdoeken liggen die je mag gebruiken. Toch zie ik diverse dames in de kerk rondlopen die ruimschoots in aanmerking komen voor een extra kledingstuk maar die blijkbaar aan de censuur zijn ontsnapt.

Als ik in Florence terugfiets naar de camping, zie ik bij de Ponte alla Carraia dat de eend nu geen zeven maar acht jongen bij zich heeft. Er is een geel jong bijgekomen. Een ondergeschoven kind of heb ik ‘t eergister gewoon niet gezien? Een zilverreiger zoekt iets verderop z’n voedsel en Boris zie ik heel in de verte zwemmen naar de andere oever. Stoer beweegt hij zich door het water met de nonchalance van een grotestadsbewoner die de drukte niets meer doet.

Als ik ’s avonds zit te koken naast mijn tentje merk ik dat er allemaal kleine mugjes zijn die gemeen kunnen steken. Dat lost ook het jeukraadsel van vannacht op, want gisteravond heb ik een hele tijd buiten zitten lezen en ik was zo in mijn boek verdiept dat ik natuurlijk geen mug heb gezien. @#$% ik zal ze!!!! ’s Nachts hoor ik de uil heel dichtbij en constateer ik dat ik ditmaal slechts twee muggensteken heb.


Donderdag 10 juni – dag 27
Florence

Vandaag is het mijn laatste dag in Florence, een gek gevoel, bijna onwerkelijk. Gisteren heb ik op de camping een kaartje laten reserveren voor de Galeria dell’ Accademia, een van de belangrijkste musea waar de David van Michelangelo te zien is. Wanneer ik om half negen aankom, staat er al een enorme rij mensen te wachten. Ik ben de eerste in het rijtje ‘gereserveerd’ en kan zo naar binnen. In deze Academia is een groot aantal kunstwerken verzameld die als voorbeeld moesten dienen voor jonge kunstenaars. De grote trekpleister voor de vele toeristen die hier elk jaar komen, is de David van Michelangelo. Het beeld is 5,17 m hoog en dat is op zichzelf al indrukwekkend, maar wat mij bij blijft is de uitdrukking op het gezicht van David. Schijnbaar achteloos houdt hij de slinger vast waarmee hij zojuist de reus Goliath dodelijk heeft getroffen. Hij kijkt niet triomfantelijk, zoals je zou mogen verwachten van iemand die de vijand van zijn volk overwonnnen heeft, maar peinzend. Dit beeld is zó ontzettend mooi, dat is in woorden niet uit te drukken. Michelangelo was 16 toen hij er aan begon en 20 toen het beeld klaar was.

Nadien bekijk ik nog plichtmatig een aantal andere zalen met kunstwerken, maar diep in mijn hart weet ik: het is genoeg zo. Ik ga in de binnentuin van het museum zitten en terwijl ik mijn dagboek bijwerk, hoor ik boven mijn hoofd een hobo. Aarzelend zet hij aan, zoekend nog, maar allengs wordt de melodie vaster, de toon voller. Een piano valt in en speelt de contrapartij. Achter me geurt de kamperfoelie.

’s Middags ruim ik mijn tentje op en laad alle spullen weer op mijn fiets. Voor de laatste keer deze reis. Gek idee dat ik morgenavond weer gewoon thuis zal zijn. Als ik langs de Ponte alla Carraia kom, kijk ik uit naar Boris en de eenden. Moeder Kwak is er met haar kroost en de zilverreiger ook. Boris zie ik niet en ergens bespeur ik iets van spijt dat ik geen afscheid van ‘m nemen kan.

De fiets met bepakking laat ik in het station achter in het bagagedepot. Vijftien euro prego. Watblief?!! Die agenten op de Ponte Vecchio zijn toch een stuk goedkoper…
Die middag loop ik voor de laatste keer een rondje door de stad, langs ondertussen vertrouwd geworden pleinen en straten. Ik ga nog eens langs bij het postkantoor want ik weet dat er een poste restante brief voor me moet liggen. Niente! Eh… kijkt u alstublieft nog eens, want ik weet zeker dat… De mevrouw achter de balie kijkt me zo vernietigend aan dat ik besluit niet verder aan te dringen.

’s Avonds, als de trein langzaam Florence uitrijdt, hang ik uit het raampje. Door de straten duikt steeds opnieuw de koepel van de Dom op, alsof hij me nawuift. Een vreemd, emotioneel afscheid. Hij wordt kleiner en kleiner tot hij uiteindelijk verdwijnt wanneer de trein langs een hoog gebouw rijdt.


Vrijdag 11 juni – dag 28
van Florence naar Nederland

Om half zeven ’s ochtends komt de trein in München aan. Daarna volgt een lange, lange dag van treinen en overstappen. Omdat je met de fiets niet in een ICE-trein mag, moet ik met regionale treinen verder die in Duitsland allemaal goed uitgerust zijn voor fietsvervoer. Het betekent wel vaker overstappen: van München naar Stuttgart, van Stuttgart naar Düsseldorf, van Düsseldorf naar Venlo, van Venlo naar Eindhoven en tenslotte van Eindhoven naar huis. In totaal 22 uur in de trein. Onderweg zie ik een aantal dingen in omgekeerde volgorde die ik op de fiets ook gezien heb, zoals de Rijn bij Remagen en Bingen. Gek idee, drie weken eerder fietste ik hier nog. Onwerkelijk.

Het is gek en vertrouwd gelijk om weer thuis te zijn. Ik heb zoveel gezien, zoveel beleefd, zoveel indrukken opgedaan. Ik heb 20,5 dagen gefietst en 1975 km afgelegd op de achtergrond gesteund en voortgestuwd door de liefdevolle gedachten, sms'jes, telefoontjes en mailtjes van het thuisfront en geloof me: het helpt! Ik heb intens genoten van grote delen van de route, veel gezien, veel geleerd en veel nagedacht en - ja werkelijk - ik geloof dat ik een stukje meer mens geworden ben, sterker geworden ben.
Voor mij was het een prachtige reis. Ik heb intens genoten van het fietsen, van alle indrukken maar vooral van alle ontmoetingen. En ooit, ooit zal ik opnieuw zeggen: ‘Andiamo a Firenze!’